Friday, January 8, 2010

POEZIE (1979-2006) MEHMET YASHIN

HET KIND EN ZIJN BOOM

Boom van poëzie, bloeiend in alle seizoenen,
Sta mij toe dat ik op je takken klim.

Blijf zitten, kind! Straks val je!

Als ik klim, klim ik nu
De onbesuisdheid van mijn jeugd nog niet verloren

Stop! De bovenste takken zijn heel broos..

Ik reik naar je groenste blad
Of ik val dood.

Istanboel, 1983



ZONDAGS SPROOKJE

Op zondag gaat de generaal naar zee
zwemt als een vis
verzamelt kleurige kiezelstenen
en schelpen.

Op zondag bouwt de generaal een kasteel op het strand
lustig spittend in het zand
brengt de confrontatie met een nietig skeletje
de grote vent als een kind aan het janken.

Ik mag de generaal wel, op zondag.


HET SPROOKJE VAN ONZE STRAAT

Onze straat heette :
“ Martelaar Ahmet Kaya Straat “
Vóór de voorgaande oorlog was dat :
“ Martelaar Hasan Hayrettin Straat “
Volgens het verhaal van mijn moeder was het:
“ Martelaar Hayati Çavuş Straat “
maar toen was ik nog niet geboren.

Niemand, Mijnheer de Generaal, die nog weet
hoe onze straat heette
toen er nog geen “ martelaren “ waren.

Nicosia-Ankara 1979



BITTERE OLIJFBOOM

Zonder dat iemand iets zei, wist ik het
hij is mijn opa, de olijfboom.
Met zijn armen, bedekt met gerimpelde, harde huid
zijn stralende gezicht, donkere blik.
Mij herkent hij, zelfs al hij mij uit de verte ziet
zwaaiend met zijn takken spreekt hij met ritselende stem.
Mijn opa heeft hem geplant, vóór zijn dood –
zijn lijf is zo sterk, zo heerlijk zijn geur
zijn lach voor altijd op zijn bladeren
zonder dat iemand iets zei, wist ik dat hij mijn opa is.

Hij brandt wierook voor mij, met zijn zilver gebladerte
mijn lieve opa de Bittere Olijfboom.

Nicosia, 1986

DE NACHTBUS
Voor Barış
Daar lagen de vrouwen met afschuwelijke steekwonden
de bus stopte bij geen enkele halte
de mensen op de bovenverdieping hadden hun deuren gesloten
voor het gekerm in de vluchtgangen.

Met een vreemde huivering bekeek ik elke avond dezelfde film
en elke dag, stiekem mijn rol instuderend,
wachtte ik op mijn beurt
om op het doek mijn gezicht te zien -
ik betaalde de entree en trad mijzelf binnen.

De nacht kustte je op voorhoofd en lippen
opende de deur en wees je je plaats
- het was geen vrouw en geen man –
plastic poppen gemaakt om het lichaam te prikkelen
maakten met rode drankjes hun rituele rondes om het huis van wellust.

Er werd naar onze naam werd gevraagd – ik kon hem niet vinden –
we waren op zwartgevleugelde paarden uit ons zelf weggevoerd
de nacht had onze kleding verwisseld
en ons, uitgedost met gouden lovertjes in het haar,
naar de onderwereld overgevlogen.

Daar lagen de vrouwen met afschuwelijke steekwonden
de bus stopte bij geen enkele halte

Londen, 1988



PIERROT , DOOR JOU WIL IK STERVEN

Pierrot, door jou wil ik sterven
naar Venetië slepen kan ik mezelf niet
ik zoek dringend een zelfmoordmethode.
Pierrot, ik heb mijn motorfiets bij jou geparkeerd
op dit uur letten ze toch niet op het verkeer, Mijnheer
Dood mij voor het rode licht dooft.
Pierrot, in Athene ben ik dit lied begonnen
jij, het hiernamaals op in zilver gevatte iconen
ik, het brandende offerlichtje in de olie
Ach, Heer Almijnerdingen, blaas mij uit.
Pierrot, mijn kleine doodsengel
die, in steen, moedernaakt zijn boog tegen mij blijft spannen
Pierrot, deze wereld is vol kwaad
breng mij alsjeblieft naar het paradijs.
Pierrot, ik kan voor het leven niet zwichten
niet zwijgen, niet vluchten…
Kennelijk is leven mij niet gegeven.
Pierrot, mag ik mij vanavond in jou begraven ?
Pierrot, mijn kleine doodsengel
Pierrot, door jou wil ik sterven
Laten we gaan, Pierrot.

Athene, 1988



VOLHARDENDE VROUWEN

Dagen lang bladerde zij geduldig in de boeken
Om een gedicht te zoeken waarvan zij de titel kwijt was.

i.
De vrouw woonde in een oude roman –
Russische en Griekse verzen waren door elkaar geraakt
zoals de fluweelzachte kluwens wol in haar schoot
voor een tweekleurige trui die ze aan het breien was
in afwachting van haar man.
Op de plaats waar hij vergeten was opende hij zich uit zichzelf
de bloem die Constantijn uit Alexandrië had meegebracht
en die witte kamer geurde naar Yesenin’s Jasmijn.

ii.
Hun leven was een ongelooflijk verhaal
moeder, vader en kinderen, allen woonden ze in hetzelfde huis
ze aten bijvoorbeeld altijd gezamenlijk
en man en vrouw sliepen iedere nacht in hetzelfde bed.
Ik trachtte de redenen hiervoor te doorgronden:
Waarom stonden er bij de bellen altijd mannennamen?
Een vrouw die zo nu en dan over het balkon keek
stond altijd op de uitkijk naar haar eigen man –
Zij was het die de afwas deed, de gaten stopte
en zwijgend hun klachten aanhoorde…
Toch drong tot vader, zoon, al die getrouwde mannen
zelfs niets door van die frisse geur van de lakens waarmee ze zich bedekten,
nog minder van de met zoveel zorg gemaakte kanten bloemetjes.
Ik voelde mij ook aangetrokken door mannelijke hoofdfiguren in de romans
ik wilde het leven keurig geordend aantreffen
wanneer ik terugkwam naar een huis met mijn achternaam bij de bel.
Maar de mensen in huis hadden moeite met mijn bezoekjes
voor de korte duur van een seksueel contact was ik welkom
wanneer ze op zoek waren naar wat afleiding omdat ze
zichzelf behoorlijk beu waren.

iii.
Ik was iemand’s zoon
zeker niet haar echtgenoot. [Ik spreek nu met “iemand”]
Daarom heeft mijn geliefde mij geen kind gebaard.
Mijn moeder is pas heel laat begraven, ze was namelijk al vroeg gestorven
wat mijn halfbroers en -zusters betreft,
die leven vast nog wel ergens.
Ik [Ik spreek nu met “iemand”] was mijn vaders vader
omaatje’s ken ik alleen uit sprookjes,
ik heb ook Şermin’s opa nog meegemaakt.
Ik heb in mijn leven nooit een familielid gehad om van te lenen
[Ik spreek nu met “iemand”] Ooit eens
had ik gelogeerd bij een onechte neef van mijn moeder en
ik had mij dood geschaamd.
Denkt U niet dat ik dit allemaal schrijf om mij te beklagen
mijn geliefde is vannacht bij haar man, misschien zit dat mij dwars
ik heb behoefte om te praten maar iemand is in het pension
dus zing ik poëzie.

iv.
Zoals een moeder het voor haar zoon opneemt tegen de vader
zo handelen zij zich ook,
tegenover mij verdedigden ze altijd hun mannen.
- Met hun schoonmoeders zouden ze zeker de strijd zijn aangegaan
over wie de moeder is van het oudste kind. –
Zelfs de meest ordinaire kamerplantjes
weggestopt ergens in een hoekje, in een gebarsten pot
willen toch ook per se met hun schoonheid pronken
zo zijn zij nou ook precies,
hoog opgevend over de niet bestaande deugden van hun echtgenoten
veegden ze elkaar voor niets de mantel uit.

v.
Getrouwdevrouwen spinnen met het verdriet van een Kassandra
hun eigen zwarte-lots-draden
en ook al kennen ze alles al wat geschreven is
in de illusie dat het verhaal nu misschien anders verloopt
lazen ze altijd dezelfde roman,
terwijl wat met alle inspanning voor verandering veranderde
niet het boek was, maar zij zelf…

vi.
- Met die “zij” bedoel ik onze Grieks-Cypriotische meisjes
[Het waren toch hun oma’s in het dorp
die de mannen thuis tot de oprichting van de arbeidersklassepartij aanzetten.]
Eerst die met zo’n dromerige blik, ver weg als Rusland,
en die een eenzame vuurhaard waren,
je weet wel, die, om een Goede Huisvrouw te worden
op moeders bevel werden uitgestuurd om “Staat en Revolutie” te lezen
en zich op de poëzie stortten.
Daarna… [Toen ik even aarzelde
zag ik van honderden de gezichten aan mij voorbij trekken.]

Welke je ook uitkiest, er begint een nieuw gedicht

maar het loopt hetzelfde af.

vii.
Dit stuk, aan Russische romans ontleend en aan het Grieks aangepast,
moest ik wel erg grondig uit het hoofd hebben geleerd dat
ik bij mijn afscheid van het theater mij het volgende liet ontvallen:
“Zeker, mevrouw, ik leid mijn eigen leven en U ?
Uw liefde was niet meer dan een middeltje
om te kunnen bewijzen dat ik een waarachtig dichter ben
zal ik binnen kort met mijn eigen dood worden omgebracht.
Maar zegt U mij : met wiens dood was U omgebracht ?”

Nicosia, 1991



DOOD HUIS

Een witte vlek van de wandklok

Een walnoten tafel die de tijd vergeet

Vingerafdrukken met stof schoon geveegd

Verloren sleutels

Een brievenbus met roestend slot

De zware slaap

van een oude vrouw die haar kunstgebit in het water heeft gelegd

En die oude schrijfmachine die de eerste gedichten van mijn vader schreef, dit huis waar mijn moeder verliefd geworden stierf - spiegels en nog eens spiegels die alle vrouwen moedernaakt hebben gezien, uit één familie, gevangen genomen in elke oorlog,beschoten en verbrand, hun in Osmaanse kisten bewaarde bruidsschat geplunderd, spiegels die hun gezicht versluieren – en waar afgezien van de wilde, roze geur van de klimroos alle bloemen zijn verwelkt en verdwenen- toen mijn oud-oma die opborg in de tafelkleden van witte kant- deze kleine spookverschijning die naar de plaats van zijn overlijden terugkeert - de lange zwijgende schaduwen van omgehakte cypressen – en nu kijken alle bewoners van het huis uit naar middernacht vanaf de foto’s waarop de absurde schaterlach van de oorlog nog altijd voort schalt - vanachter het glas staart een man met een fez je aan die zelf ook vergeten is waarom hij moet glimlachen – en het huis vraagt zich af waarom degenen die alles wat van mij was hebben uitgeroeid mij in leven hebben gelaten- en in de kinderkamer waar dit gedicht werd opgeroepen brandt opeens weer het licht

Dood Huis Dood Huis Dood Huis

Er is niets anders dan een gedicht
dat mij naar dit huis doet terugkeren.

Nicosia, 1988



DE DEUR! LAAT MAAR, LAAT MAAR BELLEN.

Je voelt je veilig binnen, zonder je open te stellen
op je zelf, opgesloten.
Slechts de TV is je oogvenster voor de buitentijd
regenboog van kleur, kanaal na kanaal, zap, zap, zap
De deur! Laat maar, laat maar bellen.
Wie zou dat moeten zijn, een geliefde?
Elke geliefde geldt als een venster, man of vrouw
elk een serie die een opening maakt naar een nieuw avontuur
een serie, zap, zap. De deur!
Wie het ook zij, heeft het enige zin je open te stellen, nu
op dit moment… Vrijheid is eigenlijk ook een gevangenis.

Is Janus’ ene gezicht een deur naar wit, is de andere een
deur naar zwart! Laat maar, laat hem maar dicht.

Istanboel, 1995



DE KOFFER

Ze hebben ingebroken, dieven

ze hebben de leren koffer met ijzerbeslag open gebroken…
Daar bewaarden wij de moedergeur
wij openden hem altijd heel voorzichtig om die in te snuiven.
Opengebroken.
Haar plooi-jurk, lila sjaal, twinset,
handschoenen, spiegeltje,
vlinderbrilletje, keukenschortje met geborduurde zoom
haar zelfgenaaide jurk met viooltjes,
haar geruite mantelpakje, haar pantoffels, zijden zakdoekje,
haar opgevouwen toeristenkaart van Libanon,
haar exercise-book’s, vulpen,
correspondentie… spoorloos s p o o r l o o s v e r d w e n e n . . .
Kazerne van ongeacht welke soldaat
het oorlogstrauma van Het Huis herhaalt zich
weer een inval, weer worden gesloten deuren gekraakt
En zo wordt een nog te leven bestaan geplunderd.

En ook een al gestorven leven tegelijkertijd.

Er wordt een lijst opgemaakt van Vermiste Voorwerpen
alweer, in Het Huis dat wij voor niets verzekerd hebben…
Iemands losgeraakte album, met zijn band van gazellenleer
kan een verzekeringsmaatschappij immers niet terug brengen.

want die legt zij niet in haar register vast als “voorwerp van waarde” .

Nicosia-Londen, 1997-1998



IN BED

Zij laat zich naar het voeteneind glijden en rolt zich op, plat op haar buik
alsof ze niet met jou in bed ligt.
In het kleine, dichte muziekdoosje met spiegeltjes
waarin een ballerina danst
slaapt zij in de zijden cocon van haar babyroze schoentjes
alsof ze niet slaapt… Het laken over zich heen getrokken
helemaal. Jij ligt bloot. Zij bedekt.
En haar muziekdoosje met spiegeltjes krijg je niet open.
Je staat op om in de Droomuitleggingen te gaan kijken
om de betekenis van dit al te doorgronden
in het bed waarin je in je eentje ligt… Alsof er nog een ander was
die in haar slaap jouw dromen ziet.

Nicosia, 2005



BOCHT

Je valt voor haar voeten. Haar gebogen voetzool.
Haar enkel, zo sterk dat zij bij het stappen
geen enkele pijn hoeft te voelen… Zeemeerminnen mogen immers geen
blijk geven van de pijn die ze voelen bij elke stap op het vaste land.
Hun hoofd met zeewierkapsel buigend kijken ze verbaasd naar hun voeten
door jouw ogen. De omgedraaid gesproken woorden draaien
nu eens hierheen, dan weer daarheen, in ronde bochten… Je valt voor
de manier waarop ze haar teennagels met parelmoeren schaduw knipt.
Voor haar slank gevormde benen die zich lichtjes verbreden naar haar kuiten...
Haar tenen die het beeld oproepen van de vleugel van een witte vogel met hier en daar blonde donsveertjes, bezorgen je rillingen alsof ze elk moment zou kunnen wegvliegen.
Maar ze vliegt niet weg. Kaarsrecht stapt ze op de grond. Bijna verstijfd.
Ze loopt zonder enige wankeling… In een bocht
naar jou, terwijl ze wegloopt over het strand –
je valt voor de manier waarop ze haar enkel voor jou verbergt.

Agia Irinis/Kormaditi, 2005



DERDE PERSOON

i.
En vervolgens beginnen de geesten een volgend leven zonder iemand te vertellen.

Er komt een dag dat de mens tot zijn naaktheid terugkeert, één wordt met de stam van de carobeboom die de dorre helling siert.
Door zijn takken openen zich hemelen, in een wirwar van licht. Wanneer al je wegen versperd zijn komt zij met zeven lichtjes in haar hand,
aanvliegen als met zeventig duizend vleugels,
met de bedwelmende geur van het moment van de schepping in haar mond
geeft de Derde Persoon jou je adem terug.

Zij ziet wat niemand kan zien en een hond begint te blaffen.
de diamant in het hart van Burak wordt als eerste gezien door vogels,
insecten, wilde planten, wezens die als bestanddeel van de natuur wisten te overleven… En de geesten dalen neer om elkaar te beminnen in het water, met de melkweg als sluier.

Zoals het klimaat verandert in de door kloven gespleten rotsen,
zoals plotseling... laurierbloemen opkomen
uit het geheimzinnig duister van de onderwereld, zoals het felle rood aanzwelt
dat jij, van boven bekeken, voor een onooglijk wild bloemetje had aangezien…
Zo groeit ook je geest en drinkt water uit bronnen met onzichtbare wortels.

Maar ze drinken stiekem en voor de mens onzichtbaar.

ii.
Een geënte olijfboom krijgt ongeënte takken. De essentie van leven
komt naar buiten, ondanks alle verdrukking
overheerst de kracht van de natuur… En dan verschijnt de Derde Persoon,
geen identiteitsbewijs, geen rijbewijs. Ze is een geest.
Er schuilt iets van een gedicht in haar
maar zoals ze aan jou verschijnt verschijnt ze aan geen ander.

(Ze bedrijft de liefde met je, maar haar minnaar ben je niet.
Ze past op je, in de wereld waarin je alleen bent gelaten, maar haar broertje ben je niet. Zij is het die geeft zonder te hoeven ontvangen, maar haar kind ben je niet.
Zij is de parel onder je vrienden, maar haar vriend ben je niet.)

Een naam kun je haar niet geven. Het past niet door te vragen
een mensengeest verlangt stilte… En de geheimen van het leven nabij te zijn.

iii.
Was de Derde Persoon er niet, waren wij er evenmin, jij, ik.
Geen olijfboom, geen carobeboom, zo geliefd bij de vlekpotige geiten… En de vogels zouden bij de mens geen takje kunnen vinden om op neer te strijken.
Jou worden dingen ingegeven, mits je die in je hart opbergt, - dit gedicht bijvoorbeeld -
Maaidorsers, diepboringen graven en wroeten in de geest
de domesticatie kent geen eind,
de rots splijitend met dinamiet leggen ze akkers aan en
werken geroutineerd de scheuren weg
in de muren. Dan begint de lekkage
via het dak waar de tortelduiven nestelen sluipt zij binnen
de Poolster waar je zo vurig naar verlangd hebt.

iv.
De terebinten lopen naar een afgrond waar zelfs de geitenpaadjes ontoegankelijk zijn
en de slak volgt zijn spoor, verborgen in de tijm.
De Derde is wat onvermijdelijk zal gebeuren – want zij is
de natuur, onwerkelijk, ongemoeid -.
De laatste toevlucht voor de geest zeggen ze,
nee, die plek waar je onbelemmerd jezelf kunt zijn
is je eenzaamheid met zijn stortbuien van sterren.

Je hart kent haar zo goed dat vragen stellen overbodig is. Het enige
wat je van haar weet en moet weten is dat zij voor jou de Derde Persoon is.
Even zeker als de oude olijfboom, het slakkenspoor en de afgrond.
De persoon die je lot kan veranderen, zeggen ze,
nee, zij is jouw lot. Als je haar weet te herkennen
ken je ook jezelf. – En, als je nog even verder loopt,
komt van boven de zee in zicht.-

Door zich aan zijn eigen-ik over te geven kan een mens zich bevrijden,
vissen, met de oneindigheid van de zee…
En het lot van de vogels, geboren vliegers, kunnen alleen hun vleugels zijn. Op je voorhoofd staan twee dingen geschreven, goed en kwaad.
Om in het daglicht te kunnen treden is er de nacht. De Derde kent geen goed of kwaad,
zij is er als Lots-engel, voor jou gezonden.

En, wie zich tegen zijn lot verzet is gedoemd het leven van een vreemde te leiden.


Kantara-Nicosia, 2004



DE KONING

Er is een val voor je opgesteld. Een tamelijk lang, op de zon lijkende figuur,
maar duister. Ik ben in de war, zegt hij
mijn leven één grote chaos. Maar jullie gesprek plaats vindt plaats
in de andere wereld. De eeuwige confrontatie tussen lichaam en geest.
Een slagveld, totale wanorde. Hartverscheurende kreten. Jouw stem wordt niet gehoord,
het zou je zoveel pijn doen. Geen uitweg te vinden.
je lost is bezegeld. Als deze figuur jou niet weet te verslaan vindt hij geen rust,
als hij jou verslaat hoeft hij alleen zichzelf nog te verslaan.
Maar hij weet niet dat hij met jou in gevecht is. Hij heeft zijn staf in zijn hand.
De letter A is er net als omega. Je loopt door iets als een kloosterpoort,
monnikken doen de gebedsoproep.
Noem je geboorte- en sterfdatum. Drie kaarsen, bij elk van je vleugels.
Je moet een vrouw aanhoren, met het stemgeluid van een lier.
De haan is verschenen, maar kraait niet, kan ook niet wegvliegen.
Voor het hof verdedigt de aanstichter zijn cliënt,
je staat terecht, jouw machtiging in zijn bezit.
Dit is een koningschap dat de strijd nog voortzet als het leger al verslagen is.
Jij had hem zijn kroon opgezet. Je legt je neer bij zijn oordeel. Hij werpt
een speer, en zie, je vlucht niet... Hij is jouw koning.

Istanboel-Nicosia, 2006


DE EGEL

Ik ben een egel, zei je, niet zonder eigendunk.
(Je kon niet anders, om opgemerkt te worden
moest je je wel een air geven.)
Ik ben een egel, herhaalde je
streng, op hoge poten, bijna dreigend.
Jouw transparante en zachte lichaam smolt opeens weg,
alsof het uit water bestond. Maar haar haren stonden nog als de stekels overeind.
Het was nacht. En jullie waren helemaal alleen
op de plek waar de duivel zich scheert.
Ik kan een ongeluk veroorzaken in je leven
niet alleen als je mij met blote voeten raakt,
maar zelfs als het met een auto zou zijn.
dat was wat je wilde zeggen, denk ik.
(Ik weet niet, misschien was het wel iets heel anders
wat je eigenlijk hebt gezegd.)
Ik ben een egel, zie je voor de derde maal.
Toch vreemd, mompelde de ander, dat je mij
wilt lokken door te blijven zeggen hoe gevaarlijk je bent,
ik wou dat je ter plekke met blindheid werd geslagen…
je had het nog niet gezegd
of je had jezelf verblind!

Als je toch op zoek bent naar een vrien
kom dan met mij blindemannetje spelen.

Nicosia, 2004



© Mehmet Yashin. Translaat: Dick Koopman
http://www.mehmetyashin.com